Redacteur en dichter: Pieter Geert Buckinx

buckinx.gif

Biografische gegevens

Pieter Geert Buckinx, geboren als Maria Petrus Clement Jan Gerard Buckinx in Kortessem, Belgisch Limburg. Hij was oprichter en redacteur van de periodieken De Tijdstroom (1930-1934) en Vormen (1936-1940). Buckinx publiceerde ook onder twee pseudoniemen, namelijk Geo Rozenberg en Piet de Beuk. Eveneens was hij medewerker van het bekende katholieke periodiek Dietsche Warande & Belfort in 1939 en van ‘t Kofschip in 1979. Het kan dus niet worden ontkent dat P.G. Buckinx een zeer aanwezig figuur was in het literaire leven. Hij werd meermaals gelauwerd met literaire prijzen zoals de Sabamprijs voor Letterkunde in 1963 en de Prijs voor Letterkunde van de Vlaamse Provincies in 1946.

Poëtisch werk

Buckinx' werk zou "romantisch" zijn: het ademt een soort onbestemdheid uit, dat enkel voorkomt in een romantische literatuuropvatting. Er is verlangen naar escapisme, een ontsnapping naar mythische plaatsen; soms het paradijs, soms het verleden of naar de eeuwigheid. Ook is er in het werk van Buckinx een ambivalent levensgevoel terug te vinden: naast een vorm van vitalisme komt er ook een angst voor het onoverkomelijke van de dood voor. Met andere woorden komen alle typische romantische motieven aan bod in zijn werk: natuurbeschrijvingen, een dromerige atmosfeer, de neiging naar dramatische scènes met historische figuren zoals Hamlet, Oedipus, Medea,… een “nadrukkelijke wil tot esthetisering” met stilistische vervaging, veel stemmingsadjectieven en symbolen.  “Vervaging” komt ook voor als formeel kenmerk, Buckinx schrijft namelijk heel lange verzen, die volgens Schoolmeesters nauwelijks in het geheugen van de lezer blijven hangen (1986:3-6). De estheticistische stijl van Buckinx blijft hoofdzakelijk beperkt tot het woordniveau, dat hij gebruikt om “schoonheid” te creëren, dat estheticistisch doel ligt in dezelfde lijn van wat de Tijdstromers wilden van kunst. Zijn gedichten staan dan ook in het teken van de schoonheid wat vooral opvalt net door die weloverwogen “verfijnd-decoratieve” woordkeuze.

Ook Brems vermeldt in haar onderzoek naar De Tijdstroom dat Buckinx “vertegenwoordigd [is] met vier gedichten die een zelfde, beperkt vocabularium hanteren” (2003:82), wat nauw aansluit met hetgeen dat Schoolmeesters al vermeld heeft. Kenmerkend in zijn gedichten zijn de ambivalente gevoelens, die een overgang vormen naar een gevoel van eenzaamheid, doodsverlangen en angst. Voorbeelden van zijn taalgebruik zijn “kilte”, “ogen”, “huiver”, “koude vlammen” en “spiegels”.  De poëzie van Buckinx is volgens Brems een onpersoonlijke, gladde, harde en scherpe poëzie. Zij benadrukt dat er geen nadrukkelijk ik-subject is, maar dat zijn poëzie wel zo’n subject impliceert, er is dan ook geen gemeenschapsgevoel dat uit zijn gedichten spreekt (2003:83). Dat benadrukt wel de stelling dat Buckinx vooral subjectivistische poëzie produceert, met een romantische thematiek. Buckinx blijft met zijn poëtisch werk binnen de lijntjes van de programmaverklaring; hij zoekt naar de “kristallisering”, de verinnerlijking van zijn gevoel en geeft dat ten slotte weer op papier.