Hadewijch en Bloemardinne

 

In het negentiende-eeuwse België wordt Hadewijch de inzet van een politiek-ideologisch conflict. Door antiklerikalen uit Brussel en Gent wordt de mystieke dichteres vereenzelvigd met Bloemardinne, een ketterin en sekteleidster uit de veertiende eeuw tegen wie de Brusselse mysticus Jan van Ruusbroec een felle strijd zou hebben gevoerd. Katholieken uit Leuven verwerpen deze visie stellig. Hadewijch is volgens hen een godsvruchtige vrouw die met de ketterijen van de verderfelijke Bloemardinne niets te maken heeft. De polemiek over de ware identiteit van Hadewijch zou de studie over de dichteres gedurende enkele decennia totaal domineren, tot de Vlaamse jezuïet Jozef van Mierlo in 1923 de Hadewijch-Bloemardinne-hypothese finaal weet te ontkrachten.

 

Foto Artikel Frederiq.jpg

Paul Fredericq. ‘De geheimzinnige ketterin Bloemardinne (zuster Hadewych) en de secte der ‘Nuwe’ te Brussel in de 14de eeuw’. In: J. Vuylsteke. Geschiedenis der Inquisitie in de Nederlanden. Deel 2. De Nederlandsche inquisitie tijdens de 14de eeuw. Gent/ ’s Gravenhage: Martinus Nijhoff, 1897.

s_769_4_2.jpg

Charles Ruelens. ‘Jan van Ruusbroek en Bloemardinne’. In: Jozef Vercouillie. Werken van zuster Hadewijch. Deel 3. Gent: Annoot-Braeckman, 1895.

Tekening Ruelens.png

Charles Ruelens. ‘Jan van Ruusbroek en Bloemardinne’. In: Jozef Vercouillie. Werken van zuster Hadewijch. Deel 3. Gent: Annoot-Braeckman, 1895.

Omstreeks 1870 vond Karel Stallaert, de archivaris van de Commissie der Burgerlijke Godshuizen van Brussel, een veertiende-eeuws Brussels cartularium waarin talloze schepenakten, rekeningen en oorkonden waren beschreven. De afschriften van deze stukken schonk hij aan Charles Ruelens, toenmalig conservator van de Koninklijke Bibliotheek te Brussel.

Tussen de archiefstukken ontdekte Ruelens enkele notariële akten van 1305 tot 1335 waarin ene ‘Heilwigis dicta Blommardinne’ wordt vermeld. Hij was van mening dat deze Heilwich Blommaert uit de stukken eigenlijk de Brusselse ketterin Bloemardinne is, die door kanunnik Henricus Pomerius, de biograaf van de mysticus Jan van Ruusbroec, wordt beschreven als diens aartsrivale. Bloemardinne zou – althans volgens Pomerius – een charismatische sekteleidster zijn geweest die de perverse doctrine van de ‘serafijnse’ of wellustige liefde propageerde. Tegen deze ketterijen zou Ruusbroec zich tijdens zijn leven dan ook hevig hebben verzet.

 De Hadewijch-Bloemardinne-hypothese

In 1871 ging Ruelens op zoek naar de ketterse geschriften van Bloemardinne waarvan Pomerius melding maakt. De conservator kwam al snel tot de conclusie dat Heilwich Blommaert/ Bloemardinne niemand minder was dan de mystieke schrijfster Hadewijch, wier handschriften een dertigtal jaar voordien in de Bourgondische Bibliotheek waren herontdekt. Hadewijch zou dus geen dertiende-eeuwse non zijn – zoals toen over het algemeen werd aangenomen – maar een ketterin uit de veertiende eeuw.

Ruelens baseerde zijn Hadewijch-Bloemardinne-hypothese voornamelijk op de gelijkenis tussen de voornamen van de twee vrouwen. In het postuum gepubliceerde artikel Jan van Ruysbroek en Bloemardinne (1871) stelde hij dat ‘Heilwich’ en ‘Hadewijch’ twee versies van dezelfde naam zijn. Om die reden zouden de mystica Hadewijch en de ketterin Bloemardinne één en dezelfde persoon zijn. Ook ontdekte hij in de teksten van Hadewijch elementen van de ketterse leer waartegen de mysticus Jan van Ruusbroec zich zou hebben verzet.

In 1894 reageerde Edward van Even, de katholieke stadsarchivaris van Leuven, op de nieuwe hypothese van Charles Ruelens. Het artikel van de Brusselse conservator liet volgens hem zowel op inhoudelijk als op stilistisch vlak ‘te wenschen over’. Hij was van mening dat ‘zuster Hadewijch’ niet met de veertiende-eeuwse ketterin Bloemardinne mocht worden geïdentificeerd. Volgens van Even moesten de geschriften van Hadewijch niet in de veertiende eeuw worden gesitueerd, maar waren ze minstens een eeuw ouder. Ook meende hij dat de inhoud van Hadewijch’s geschriften niet in strijd is met de kerkelijke leer.

Van Evens argumenten omtrent de datering van Hadewijchs werk waren echter niet sluitend. In de decennia na de bekendmaking van Ruelens’ Hadewijch-Bloemardinne-hypothese, zou het onderzoek naar de middeleeuwse mystica gedomineerd worden door een hevige polemiek over haar ware identiteit. Antiklerikalen uit Brussel en Gent vereenzelvigen Hadewijch met Bloemardinne, terwijl katholieken uit Leuven de middeleeuwse dichteres als door en door kerkelijk bestempelen.

 

De hypothese ontkracht

In de jaren twintig maakte de Vlaamse jezuïet Jozef van Mierlo voor een lange tijd een einde aan de polemiek over Hadewijchs identiteit. Van Mierlo was een vurig liefhebber van de middeleeuwse mystica en – vanzelfsprekend – een overtuigd katholiek. De idee dat zijn geliefde Hadewijch een ketterse vrouw zou zijn, was voor hem dan ook volstrekt onmogelijk. ‘De historische feiten verbieden’, dixit van Mierlo in het artikel Hadewijchiana III. Over de ketterin Bloemardinne, ‘onverbiddelijk alle vereenzelviging’.

Om te bewijzen dat Hadewijch niet met Bloemardinne vereenzelvigd mocht worden, moest hij overtuigend aantonen dat de middeleeuwse mystica in de dertiende, en niet in de veertiende eeuw actief was. Bij deze dateringskwestie baseerde Van Mierlo zich op Hadewijchs ‘Lijst der volmaakten’, een appendix aan het eind van haar visioenenboek. In deze lijst worden 102 personen opgesomd die volgens Hadewijch de status van volmaakte minnaar van God hadden bereikt. Haar opsomming begint met Maria en eindigt met de ‘volmaakten’ uit haar eigen tijd.

In haar lijst maakt Hadewijch melding van ‘Hendrik van Breda’ en ‘meester Robbeert’, twee mannen die volgens van Mierlo tijdgenoten van de mystica moesten zijn geweest én die beiden in de dertiende eeuw leefden. De eerste was volgens de jezuïet niemand minder dan Hendrik IV, die van 1246 tot 1254 heer van Breda was. ‘Meester Robbeert’ kon dan weer worden geïdentificeerd als de dominicaan Robert le Petit (ook wel ‘le Bougre’), die van 1235 tot 1238 de inquisitie in het graafschap Vlaanderen leidde.

Door zijn diepgaand onderzoek naar de ‘Lijst der Volmaakten’ maakte Van Mierlo na meer dan een halve eeuw letterkundig gekissebis komaf met de Hadewijch-Bloemardinne-hypothese.