Aflevering 23: Frank De Crits - Mutaties

voorkant map.JPG
foto map.JPG
Binnenkant map.png

Mutaties verscheen in maart 1981 als het drieëntwintigste en laatste deel van Hoofts bibliofiele serie. Het werk bevat vier gedichten van Frank De Crits (1942) en vier etsen van Roel Richelieu Van Londersele (1952). Wanneer je door de map bladert, merk je dat de gedichten en de etsen elkaar opvolgen.

Frank De Crits is een Brusselse dichter die vooral bekend staat voor zijn bundels 33 werkwoorden en andere miezerigheden (1976), Jagen in Brussel (1980), Schrijnwerk (1986), Met Chinese inkt (1998), Dichterbij Brussel (2010) en Kleine grimmige gedichten (2022). Hij is ook medeoprichter van het internationaal literatuurhuis Passa Porta en hij behoort tot het Brussels Dichterscollectief: een groep stadsdichters die in hun poëzie hun liefde uitdrukken voor de stad Brussel. Roel Richelieu Van Londersele heeft een uitgebreid oeuvre: poëzie, verhalen, romans en essays. Daarbij was hij de eerste Gentse stadsdichter en hij is ook vertaler en kunstenaar. Hij droeg ook bij aan de afleveringen Tumor (1976) en Een penseel van wachten (1977) van deze serie.

Gemuteerde vrouwen

In de etsen van Mutaties staat telkens een vrouw centraal, wat volgens de kunstenaar Roel Richelieu Van Londersele inhoudelijk toevallig is, hoewel hij wel een band voelde met zijn afbeeldingen. Wat opvalt is dat de vrouwen een ‘gemuteerd’ uiterlijk hebben: monden als ogen, een groot gestalte en hoofden die uit andere hoofden groeien. Wat was nu de inspiratie voor dat uiterlijk? Volgens de kunstenaar was hij rond die tijd gefascineerd door Animal Farm (1945) van George Orwell, waarin de dieren mensen voorstellen. Geïnspireerd door de roman tekende de kunstenaar een hele tentoonstelling vol personages die geen mens of dier waren. Hij vond het een heel dankbaar thema omdat er geen grenzen waren, zijn creativiteit werd niet ingeperkt. Net zoals de personages van de tentoonstelling lijken de vrouwen in Mutaties niet helemaal menselijk. Daarnaast staan er kleine getormenteerde figuurtjes, die ook niet echt mens lijken, naast de vrouwen op de etsen.¹

Eerste ets.png
Figuurtje.jpg
Eerste gedicht.png

Het 'dichtertje'

Frank De Crits was bevriend met Herwig Leus, die De Crits vroeg om gedichten te schrijven bij de etsen van Roel Richelieu Van Londersele. Er was geen wisselwerking tussen Van Londersele en De Crits, maar Van Londersele apprecieerde wel de poëzie van De Crits. De dichter kreeg de illustraties opgestuurd, maar toen was de vraag: wat is de gemeenschappelijke deler die de gedichten kan verbinden? Een rode draad vinden was een moeilijke opdracht maar de dichter kwam met een idee: het ‘dichtertje’, een zelf verzonnen personage dat in alle vier gedichten terugkomt. Het ‘dichtertje’ is niet zomaar een personage, het is ook een alter ego van De Crits zelf. Volgens de dichter is zijn personage, net als hemzelf, klein van gestalte en bekendheid. Later heeft de dichter nog andere gedichten geschreven met het ‘dichtertje’ in de hoofdrol. Die zijn samen met de gedichten uit Mutaties te vinden in De Crits' bundel Schrijnwerk (1986).¹

Woord en beeld

De gedichten en de etsen vormen niet alleen op vlak van indeling maar ook op vlak van inhoud een geheel: eerst komt het gedicht en dan de tekening waarop het gedicht is gebaseerd. Het ‘dichtertje’ is de rode draad doorheen het werk en bevindt zich in elk gedicht in dezelfde situatie: er is altijd een interactie tussen het eenvoudige ‘dichtertje’ en de imposante vrouw, waarbij het dichtertje het onderspit moet delven. Het eerste gedicht gaat over het noodlot, het tweede over vrijheid, het derde over dood en verbeelding en het laatste gedicht kan seksueel geïnterpreteerd worden. Niet alleen de vrouwen in de tekeningen hebben een speciaal uiterlijk, maar ook de gedichten zelf: ze bevatten geen hoofdletters maar wel interpunctie; de woorden en zinnen vloeien over de regels heen waardoor ze op proza lijken; ze zijn allemaal dertien verzen lang.

De meest imposante vrouw hoort bij het eerste gedicht dat je tegenkomt. Dat heet simpelweg ‘gewoon een dichtertje’, maar het is meteen een poëtische voltreffer. Het ‘dichtertje’ denkt uitzonderlijk te zijn, boven de wet te staan, maar al snel doet het noodlot hem beseffen: ‘dichtertjes zijn gewone mensen’ die niet ongestraft het lot tarten. Als we dan de pagina omslaan, ontmoeten we ons noodlot: een mooie hagedis-achtige vrouw met een lange trotse nek. Ze kijkt ons streng aan met monden als ogen, waarmee ze het lot mededeelt. Aan haar indringende, 'tijdloze' blik kunnen we niet ontsnappen.

Eerste gedicht.png
Eerste ets.png
Tweede gedicht.png
Tweede ets.png
Derde gedicht.png
Derde ets.png
Vierde gedicht.png
Vierde ets.png

Voetnoot

¹ Deze informatie is verkregen van de auteurs zelf, waarvoor veel dank.